
Jurisprudentie
AO7733
Datum uitspraak2004-06-11
Datum gepubliceerd2004-06-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR04/034HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-06-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR04/034HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
11 juni 2004 Eerste Kamer Rek.nr. R04/034HR JMH/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: De stichting MENTRUM, instelling voor geestelijke gezondheidszorg te Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n [Verweerster], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Conclusie anoniem
R04/034HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 23 april 2004 (Wet Bopz)
Conclusie inzake:
stichting Mentrum
tegen
[verweerster]
In deze Wet Bopz-zaak heeft de geneesheer-directeur een voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis ingetrokken. De rechtbank heeft die beslissing tot intrekking ongedaan gemaakt. In cassatie staat de ontvankelijkheidsvraag centraal.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Op 6 mei 2003 heeft de rechtbank te Amsterdam een machtiging voor de duur van een jaar verleend tot het voortgezet verblijf van verweerster in cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis van de stichting Mentrum.
1.2. Op 3 juli 2003 is, bij een door de waarnemend geneesheer-directeur van het ziekenhuis ondertekend schrijven, aan betrokkene voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend (art. 47 Wet Bopz). In deze brief is onder meer als voorwaarde vermeld: "Mocht er in de thuissituatie sprake zijn van escalatie met buren, dan wel van een acuut gevaarlijke situatie, zal patiënte wederom worden opgenomen op de gesloten unit".
1.3. Bij schriftelijke beslissing van 1 oktober 2003 heeft de geneesheer-directeur het voorwaardelijk verleende ontslag ingetrokken (art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 Wet Bopz). Als reden van intrekking is opgegeven: "Niet nakomen van afspraken omtrent ambulante behandeling, overlast naar buren, maatschappelijke verwaarlozing".
1.4. Betrokkene heeft, op de voet van art. 47 lid 3 jo. 46 lid 2 Wet Bopz, aan de officier van justitie te Amsterdam verzocht de beslissing van de rechter te verzoeken. De officier van justitie heeft dienovereenkomstig op 6 november 2003 aan de rechtbank verzocht een beslissing te nemen over de beslissing tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag.
1.5. De rechtbank heeft betrokkene en zijn raadsman alsmede de behandelend psychiater en twee arts-assistenten gehoord. Bij beschikking van 4 december 2003 heeft de rechtbank de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag vernietigd. De rechtbank overwoog dat de geneesheer-directeur in strijd met art. 4:8 Awb heeft nagelaten betrokkene in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat niet is komen vaststaan dat betrokkene de beslissing tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag binnen de wettelijke termijn op schrift heeft ontvangen(1). Tenslotte overweegt de rechtbank dat de opgegeven grond van intrekking (het niet nakomen van afspraken over ambulante behandeling) de intrekking van het ontslag niet rechtvaardigt, nu daarover met betrokkene geen afspraken zijn gemaakt.
1.6. De stichting Mentrum heeft - tijdig - cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van 4 december 2003. Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend, waarin primair wordt verzocht de stichting in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. Namens de stichting is op 14 april 2004 op het ontvankelijkheidsverweer gereageerd.
2. De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1. Art. 426 lid 1 Rv bepaalt dat tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie kan worden ingesteld door degenen die in een der vorige instanties zijn verschenen. Uit HR 6 november 1998, NJ 1999, 117, volgt dat een persoon of rechtspersoon is verschenen in de zin van art. 426 lid 1 Rv indien hij een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting is gehoord.
2.2. Uit de aan de Hoge Raad overgelegde gedingstukken, uit de processen-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank, noch uit de bestreden beschikking zelf volgt dat de stichting Mentrum bij de rechtbank een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting van de rechtbank is gehoord. Derhalve staat cassatieberoep voor de stichting Mentrum niet open.
2.3. De omstandigheid dat de behandelend psychiater - van wie de rechtbank niet heeft vastgesteld, doch veronderstellenderwijs kan worden aangenomen, dat hij in dienst is van de stichting Mentrum - door de rechtbank is gehoord, maakt niet dat de stichting Mentrum geacht kan worden als partij bij de rechtbank te zijn verschenen. Het horen van de behandelend psychiater wordt verklaard doordat art. 47 lid 3, in verbinding met art. 46 lid 2, in verbinding met art. 49 lid 9, in verbinding met art. 8 lid 4 Wet Bopz, bepaalt dat de rechtbank zich zo mogelijk laat voorlichten door (onder meer:) de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt. Meer dan dat is hier niet gebeurd(2). Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de stichting Mentrum in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard en dat het middel verder onbesproken kan blijven(3).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster tot cassatie in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 De rechtbank doelt kennelijk op het voorschrift van art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 lid 1 Wet Bopz, dat inhoudt dat de geneesheer-directeur uiterlijk 4 dagen na het besluit tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag de patiënt schriftelijk in kennis stelt van zijn beslissing, onder mededeling van de redenen die tot de intrekking hebben geleid.
2 Ik laat in het midden of de stichting kan worden aangemerkt als "belanghebbende" in de zin van art. 282 Rv. De toepasselijkheid van dat artikel volgt uit art. 261 Rv; zie ook: W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de Bopz-machtigingsprocedure, diss. 2003, blz. 60-62 en blz. 152. Een andere mogelijkheid lijkt mij te zijn, dat de geneesheer-directeur wiens beslissing wordt aangevochten zich tot de officier van justitie wendt met het verzoek ter terechtzitting van de rechtbank te verschijnen om de intrekking van het ontslag te verdedigen, waarna de officier zo nodig cassatieberoep kan instellen.
3 De in het middel aangehaalde beschikking HR 19 december 2003, RvdW 2004, 5, is gepubliceerd in BJ 2004, 3 m.nt. W. Dijkers en H.E. Bröring. Zie naar aanleiding van deze uitspraak: A.H.J. Lennaerts, NJB 2004, blz. 785-786.
Uitspraak
11 juni 2004
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/034HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
De stichting MENTRUM, instelling voor geestelijke gezondheidszorg te Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 6 mei 2003 heeft de rechtbank te Amsterdam een machtiging voor de duur van een jaar verleend tot het voortgezet verblijf van verweerster in cassatie - verder te noemen: verweerster - in het psychiatrisch ziekenhuis van verzoekster tot cassatie, hierna de stichting.
Op 3 juli 2003 heeft de waarnemend geneesheer-directeur van het ziekenhuis aan verweerster voorwaardelijk ontslag uit het ziekenhuis verleend.
Bij schriftelijke beslissing van 1 oktober 2003 heeft de geneesheer-directeur het voorwaardelijk verleende ontslag ingetrokken.
Verweerster heeft, op de voet van art. 47 lid 3 in verbinding met art. 46 lid 2 Wet Bopz aan de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam verzocht de beslissing van de rechter te verzoeken. De officier van justitie heeft dienovereenkomstig de rechtbank te Amsterdam verzocht een beslissing te nemen over de beslissing tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag.
Nadat de rechtbank verweerster, bijgestaan door haar raadsman, alsmede de behandelend psychiater en twee artsen had gehoord, heeft zij bij beschikking van 4 december 2003 de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het voorwaardelijk verleende ontslag vernietigd.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de stichting beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerster heeft primair verzocht de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep.
De stichting heeft op het ontvankelijkheidsverweer gereageerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de stichting in haar cassatieberoep.
De advocaat van de stichting heeft bij brief van 7 mei 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Bij beschikking van 4 december 2003 heeft de rechtbank de beslissing van de geneesheer-directeur tot intrekking van het aan verweerster voorwaardelijk verleende ontslag vernietigd. Tegen deze beschikking heeft de stichting beroep in cassatie ingesteld.
3.2 Art. 426 lid 1 Rv. bepaalt dat tegen beschikkingen op rekest beroep in cassatie kan worden ingesteld door degenen die in een der vorige instanties zijn verschenen. Een persoon of rechtspersoon is verschenen in de zin van art. 426 lid 1 Rv. indien hij een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting is gehoord (HR 6 november 1998, nr. R98/066, NJ 1999, 117).
Uit de aan de Hoge Raad overgelegde gedingstukken, uit de processen-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank, noch uit de bestreden beschikking zelf blijkt dat de stichting bij de rechtbank een verweerschrift heeft ingediend of ter terechtzitting van de rechtbank is gehoord.
Het horen door de rechtbank van de behandelend psychiater is geschied op grond van art. 8 lid 4 Wet Bopz, dat bepaalt dat de rechtbank zich zo mogelijk laat voorlichten door (onder meer) de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of begeleidt, en kan niet uitgelegd worden als een verschijnen van de stichting in de hiervoor bedoelde zin.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat de stichting in haar cassatieberoep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de stichting niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.

